αγαπ(α)ώ, αγαπιέμαι |
liefhebben, houden van, beminnen |
αγοράζω, αγοράζομαι |
kopen, gekocht worden |
αλέθω, αλέθομαι |
malen, vermalen, gemalen worden |
αλείφω, αλείφομαι |
smeren, bedekken, spreiden, bestrijken, insmeren |
αμπαλάρω ,αμπαλάρομαι |
inpakken, wikkelen, gepakt worden, gewikkeld worden |
ανακλώ ,ανακλώμαι |
weerspiegelen, reflecteren, weergeven, weerkaatsen |
αναλύω, αναλύομαι |
analyseren, onderzoeken, oplossen, ontbinden, ontleden |
ανοίγω,ανοίγομαι |
openen, geopend worden |
αξιολογώ, αξιολογούμαι |
waarderen, schatten, gewaardeerd worden, onderscheiden, beoordelen |
απαγορεύω, απαγορεύομαι |
verbieden, verbannen, verboden worden |
απαντάω/απαντώ, απαντιέμαι/απαντώμαι |
antwoorden, beantwoord worden |
αποκλείω, αποκλείομαι |
blokkeren, vastzetten, uitsluiten, uitgesloten worden |
βλάφτω, βλάφτομαι |
schaden, benadelen, aantasten, benadeeld worden |
βρέχω, βρέχομαι |
regenen, natmaken, bevochtigen, omspoelen |
γαρνίρω, γαρνίρομαι |
garneren, verfraaien, versieren |
γελάω/γελώ, γελιέμαι |
lachen, uitlachen, bedotten, misleiden, zich vergissen |
γράφω, γράφομαι |
schrijven, geschreven worden |
δαγκώνω, δαγκώνομαι |
bijten, gebeten worden |
δεσμεύω, δεσμεύομαι |
kluisteren, verplichten, blokkeren, bevriezen, binden, zich verplichten, zich vastleggen |
διαβάζω, διαβάζομαι |
lezen, leren, studeren |
διατάσσω, διατάσσομαι |
bevelen, regelen, plaatsten, bestellen, aangekondigd worden, uitspreken, verklaren, bevolen worden |
διδάσκω, διδάσκομαι |
onderwijzen, les geven, onderwezen worden |
διερευνώ, διερευνώμαι |
onderzoeken, onderzocht worden |
διευρύνω, διευρύνομαι |
vergroten, verbreden, uitbreiden |
δουλεύω, δουλεύομαι |
werken, voor de gek houden, grappen maken, functioneren, bewerken, uitwerken |
ειδικεύω, ειδικεύομαι |
beschrijven, specificeren, specialiseren, zich specialiseren |
εισπράττω, εισπράττομαι |
ontvangen, verdienen, verzilveren, heffen, ontvangen, opnemen |
ελέγχω, ελέγχομαι |
onderzoeken, controleren, onderzocht worden, gecontroleerd worden |
εμπνέω, εμπνέομαι |
opblazen, inspireren, inspiratie opdoen |
εξαιρώ, εξαιρούμαι |
uitzonderen, vrijstellen, vervangen, vrijstellen, ophouden, uitsluiten, stoppen |
ζεσταίνω, ζεσταίνομαι |
verwarmen, opwarmen, verwarmd worden |
ζητάω/ζητώ, ζητιέμαι |
onderzoeken, zoeken, verzoeken, verlangen, eisen, gevraagd worden, geeist worden |
ζητώ, ζητούμαι |
onderzoeken, zoeken, verzoeken, verlangen, eisen, gevraagd worden, geeist worden |
θερμαίνω, θερμαίνομαι |
opwarmen, verwarmd worden |
ιδρύω, ιδρύομαι |
stichten, oprichten, vestigen, zich vestigen, opgericht worden |
καλύπτω, καλύπτομαι |
(be)dekken, beschermen, verbergen, terugtrekken, geheim houden, belasteren |
κηρύσσω, κηρύσσομαι |
preken, aankondigen, aangekondigd worden |
κλείνω, κλείνομαι |
sluiten, dicht doen, afsluiten, eind maken, afronden, opgesloten zijn, zichzelf opsluiten |
κοιτάζω, κοιτάζομαι |
kijken naar, bekijken, zichzelf bekijken |
κοιτάω/κοιτώ, κοιτιέμαι |
kijken naar, naar elkaar kijken, bekijken |
ξαίνω, ξαίνομαι |
(wol)kammen, uitkammen, kaarden |
ξεχνάω/ξεχνώ, ξεχνιέμαι |
vergeten, verzuimen, vergeten worden |
μιλάω/μιλώ, μιλιέμαι |
spreken, praten |
μολύνω, μολύνομαι |
vervuilen, infecteren, besmetten |
οδηγάω/οδηγώ, οδηγούμαι |
sturen, rijden, bestuurd worden, geleid worden |
ομολογώ, ομολογούμαι |
bekennen, opbiechten |
παραλείπω, παραλείπομαι |
weglaten, overslaan, verzuimen, nalaten, verzwijgen |
παύω, παύομαι |
stopzetten, pauzeren, ophouden, schorsen, stopgezet worden, geschorst/ontslagen worden |
περνάω, περνώ |
oversteken, voorbijgaan, passeren, doorhalen (draad door de naald), begaanbaar zijn |
πειράζω, πειράζομαι |
ergeren, plagen, zich ergeren, geplaagd worden, beschadigen |
πετάω/πετώ, πετιέμαι |
vliegen, weggooien naar, opspringen, weggegooid worden |
πιάνω, πιάνομαι |
vangen, nemen, grijpen, vasthouden, contact maken ,zich vastgrijpen, ruzie maken, steun vinden, blijven hangen |
πνίγω, πνίγομαι |
verdrinken, stikken, wurgen, gewurgd worden, verstikken |
προσκαλώ, προσκαλούμαι |
uitnodigen, inviteren, uitgenodigd worden |
ρωτ(ά)ω/ρωτώ, ρωτιέμαι |
vragen, gevraagd worden |
σκίζω, σκίζομαι |
scheuren, splijten, rijten, klieven, breken, zich uitsloven |
σκάβω, σκάβομαι |
graven, spitten, omspitten, graveren, houtsnijden |
στρέφω, στρέφομαι |
(rond)draaien, wenden, afwenden, zich afwenden, zich omdraaien, gericht zijn |
σφίγγω, σφίγγομαι |
knellen, nijpen, omknellen, omwinden, omarmen, hard maken, onder druk staan, onderdrukken (gevoelens) |
τελώ, τελούμαι |
volbrengen, bevinden, vereren, huldigen, vereerd worden |
τιμάω/τιmώ, τιμώμαι |
vereren, huldigen, plaatsvinden, gebeuren |
τραβάω/τραβώ, τραβιέμαι |
trekken, slepen, aantrekken, bekoren, opslorpen, onttrekken ,lijden, ondergaan, betrekken (kopen) |
φοράω/φορώ, φοριέμαι |
dragen (kleren), gedragen worden |
φρεσκάρω, φρεσκάρομαι |
opfrissen,zich opfrissen |
ψήνω, ψήνομαι |
koken, bakken, roosteren |
ψάχνω, ψάχνομαι |
zoeken, doorzoeken, gezocht worden, iets opzoeken |
ωφελώ, ωφελούμαι |
voordeel hebben, profiteren |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |
. |