Op Leren.nl vind je online cursussen en links naar duizenden kennisbronnen over allerlei onderwerpen.

Wat wil jij leren?
an image

Irene Droppert
Nederlands - Modern Grieks
Vlaardingen-Nederland

ελληνικά ολλανδικά
αίρω, αίρομαι. optillen, verheffen, oplichten, opheffen, herroepen, intrekken, opgeheven worden
ακούω, ακούγομαι. horen, gehoord worden
αναλαμβάνω, αναλαμβάνομαι aannemen, aanvaarden, accepteren, ontvangen, opnemen, ondernemen
απελαύνω, απελαύνομαι. verbannen, wegsturen, uitzetten, verbannen worden, uigezet worden
αφήνω, αφήνομαι. laten, vergeten, verlaten, toestaan, afstaan, verschaffen, jezelf laten gaan
βάζω, βάζομαι plaatsen, leggen, zetten, geplaatst worden, opbergen
βλέπω, βλέπομαι zien, gezien worden, elkaar zien
βρίσκω, βρίσκομαι vinden, gevonden worden, zich bevinden
διαρρηγνύω, διαρρηγνύομαι inbreken, verbreken, openbreken, barsten, uiteenspatten
διαψεύδω, διαψεύδομαι ontkennen, tegenspreken, weerleggen, ongelijk hebben
διεγείρω, διεγείρομαι stimuleren, prikkelen, opwinden, opgewonden zijn, geprikkeld worden
δίνω, δίνομαι geven, gegeven worden
εγκαθιστώ, εγκαθίσταμαι installeren, vestigen, stichten, zich vestigen
εισάγω, εισάγομαι importeren, inbrengen, toevoegen, invoegen, toelaten, introduceren
εκλέγω, εκλέγομαιι kiezen, selecteren, gekozen worden, geselecteerd worden
εκθέτω, εκτίθεμαι blootleggen, blootstellen, ontdekken, blootstaan, zich blootgeven
θέτω, τίθεμαι leggen, plaatsen, stellen, opleggen, onderwerpen
καθιστώ, καθίσταμαι maken tot, houden voor, worden, zijn
καταγγέλλω, καταγγέλλομαι aanklagen, opzeggen, verbreken, aangeklaagd worden, voor het gerecht dagen
καταπίνω, καταπίνομαι inslikken, opslokken, zwelgen, opgeslokt worden, verzwolgen worden, doorslikken
κρίνω, κρίνομαι beoordelen, veroordelen, beslissend zijn, beoordeeld/veroordeeld worden
λέω, λέγομαι heten, noemen, genoemd worden
παίρνω, παίρνομαι vastnemen, afrukken, nemen, wegnemen, innemen, ontvangen, trouwen, gebruiken, beginnen, meenemen
πάλλω, πάλλομαι vibreren, pulseren, trillen, beven, grillen
παραδίνω, παραδίνομαι overgeven, overhandigen, opgeven, zich overgeven, overhandigd worden
παρατείνω, παρατείνομαι verlengen, voortzetten, rekken, verlengd worden, uitgebreid worden
πίνω, πίνομαι drinken, gedroken worden
πληρώ, πληρούμαι voldoen, vullen, invullen, realiseren, waarmaken, voldoen aan
προσθέτω, προστίθεμαι toevoegen, optellen, toegevoegd worden
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
ελληνικά ολλανδικά
ανεβαίνω naar boven gaan, klimmen
ανήκω passen bij, toebehoren
αρέσω houden van, leuk vinden
βγαίνω naar buiten komen, eindigen, naar buiten gaan, uitgaan
έχω hebben
θέλω willen
κάνω maken, doen
καταλαβαίνω begrijpen, (in)zien, waarnemen
μαθαίνω leren
μένω blijven, wonen, verblijven
μπαίνω naar binnen gaan
ξέρω weten, kennen
πάω, πηγαίνω gaan
περιμένω wachten, verwachten
πρέπει moeten, nodig zijn
ποικίλλω variëren, verschillen, uiteenlopen, verschillend maken
προβαίνω vooruitgaan, voortgaan, vorderen, vooruitgang maken
σπεύδω haasten, zich haasten, rennnen, vliegen
συγχαίρω feliciteren
συνάπτω hechten, sluiten (vrede, huwelijk), verbinden, aangaan (strijd)
τείνω uitrekken, spannen, leiden naar, neigen
υπάρχω bestaan, zijn
φεύγω weggaan, vertrekken
χάσκω staren, met open mond staan
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
ελληνικά ολλανδικά
αισθάνομαι voelen
ανασκάπτομαι op-/af-gegraven worden, gedolven worden
ανθίσταμαι tegenstaan, tegengaan, bestand zijn
απαλλάσσομαι bevrijd worden, vrijgesteld zijn
αποπειρώμαι proberen, pogen, een aanslag plegen
γίνομαι worden, zijn, bestaan, gebeuren
διακόπτομαι gehinderd worden, gestoord worden, onderbroken worden
δικαιούμαι. recht hebben op, aanspraak maken op, verdienen
επιτίθεμαι. aanvallen, uithalen, aggressief zijn
είμαι zijn
εκπλήττομαι, εκπλήσσομαι verrast worden
εκρήγνυμαι ontploffen, uitbarsten, exploderen
έρχομαι komen
εύχομαι wensen, toewensen, zegenen, bidden
ντρέπομαι zich schamen
κάθομαι zitten
κόβομαι snijden, scheuren, knippen, zagen
κλέβομαι gestolen worden
παρίσταμαι aanwezig zijn, bijwonen, bijstaan, deelnemen
σέβομαι respecteren, waarderen, achten
συμπλέκομαι slaags raken, ruziën, vechten, verbinden
συντρίβομαι ineenstorten, breken, inslaan, teneerslaan
υποκλέπτομαι onderschept worden, afgeluisterd worden, geremd worden, gestolen worden
φαίνομαι schijnen, blijken, lijken
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .
. .