ελληνικά |
ολλανδικά |
Η Μαρία είναι η πιο καλή μου μαθήτρια. |
Maria is mijn beste leerlinge. |
Ο Γιώργος είναι συμπαθητικός. |
Sjors is sympathiek. |
Αυτή δεν είναι πάντα τίμια. |
Zij is niet altijd eerlijk. |
Ο Γιάννης είναι κουρασμένος. |
Jan is moe. |
Η Ελένη είναι έξυπνη. |
Helen is intelligent. |
Εμείς οι Ολλανδοί δεν είμαστε πάντα φιλικόι |
Wij Hollanders zijn niet altijd vriendelijk. |
Als het onderwerp in een zin niet aanwezig is of als het een persoonlijk voornaamwoord in het enkelvoud is, waarbij geen naam wordt aangegeven, gaat men bij het vormen van een zin met een bijvoegelijk of naamwoordelijk gezegde voor het geslacht uit van de persoon waarvan men begrijpt dat hij, zij of het, het onderwerp is zoals in de volgende zinnen.
- In zin a. begrijpen we dat het werkwoord, in de derde persoon, het onderwerp is doordat het bijvoegelijke naamwoord mannelijk enkelvoud is.
- In zin b. zien we dat bij het werkwoord in de tweede persoon geen naam staat, maar dat het bijvoegelijke naamwoord vrouwelijk enkelvoud is.
- Zin c. is helemaal duidelijk omdat het zelfstandig naamwoord «een collega» voorafgaat door een vrouwelijke lidwoord.
Als het onderwerp van het werkwoord «είμαι» in het meervoud staat en als dit meervoud een groep mensen vertegenwoordigt van het mannelijke en vrouwelijke geslacht, of zelfs onzijdig is, dan wordt het bijvoeglijke naamwoord of het gezegde naar het mannelijke geslacht vervoegd.
ελληνικά |
ολλανδικά |
Άνδρες και γυναίκες είναι συχνά παντρεμένοι. |
Mannen en vrouwen zijn vaak getrouwd. |
Τα παιδιά και οι γηναίκες δεν είναι έτοιμοι ακόμα. |
De kinderen en de vrouwen zijn nog niet klaar. |
Αυτοί οι πατέρες και τα παιδιά τους είναι όλοι καλοί κολυμβητές. |
Deze vaders en hun kinderen zijn allemaal goede zwemmers. |
Als het onderwerp een groep voorwerpen betreft, van verschillende geslachten, dan wordt het gezegde hetzij in het onzijdige meervoud vervoegd of in het geslacht van het zelfstandige naamwoord dat het dichtst bij het werkwoord staat.
ελληνικά |
ολλανδικά |
Οι νεαροί και τα κορίτσια ήταν πολύ χαρούμενα. |
De jongens en de meisjes waren erg vrolijk. |
Τα ντουλάπια και οι καρέκλες ήταν βαμμένες μπλε. |
De kasten en de stoelen waren blauw geverfd. |
Οι τσέπες και τα χέρια του παιδιού ήταν γεμάτα ζαχαρωτά. |
De zakken en de handen van het kind zaten vol met snoep. |
«είμαι» als hulpwerkwoord:
De voltooide tijden komen in het MG niet zo vaak voor als in het Nederlands. Ze worden gevormd met behulp van het hulpwerkwoord «έχω = hebben». Ze worden alleen gebruikt als de situatie, die het werkwoord aangeeft, in het heden plaats vindt, maar de handeling of gebeurtenis zich heeft afgespeeld in het verleden. We hebben hier te maken met het aspect dat een resultaat van een situatie uitdrukt.
Als een deelwoord in de lijdende vorm een bijvoegelijke functie heeft dan wordt het met het hulpwerkwoord «είμαι = zijn» gecombineerd:
ελληνικά |
ολλανδικά |
Το γράμμα είναι γραμμένο. |
De brief is (is klaar) geschreven. |
Το τραπεζάκι ήταν πιασμένο από μένα. |
Het tafeltje was door mij gereserveerd. |
Ο τοίχος ήταν βαμμένος μπλε. |
De muur was blauw geverfd. |
N.B.:
Als Grieks niet je moedertaal is, is het wellicht beter de voltooide tijd niet te vaak te gebruiken. Dan is de aoristus een goed alternatief.